sábado, agosto 17, 2013

Sasja Janssen / Especies

1

Nací de un punto una mañana a las nueve
la primera mañana imaginable porque no emanaba
de la noche, cambió del fucsia fuerte al amarillo azufre
todavía me acuerdo.
El punto justo, con la nitidez y el volumen justos
puesto por alguna empuñando un 9H, una breve uñada
le decían Dios menos yo.
Un horrendo primero, pero por fin dejé
de ser nadie.

2

Llevaba una camisa de bebé que sería también mortaja
no puede ser, igual así es.
No lejos de aquí volví alguna vez a ser un punto, el único
aunque más débil, puesto quizá con un 6B por la misma
alguna, me encorchó otra vez en mí, las prendas de algodón
por ahora encerradas en mi armario.

3

Creí que las cosas ocurrían a la par.
Puede la especie que debía ponerme, puede el movimiento
puede la alegría o la locura o ambas, feria en el infierno.
Creí que debía nevar, el pensar debajo, y yo
me convertía en mi propia señal de ajuste
traicioneramente igual a la de cualquier otra, todo hacía ruido todo.

4

Ya enseguida pude vivir muy bien y predije lo que vendría.
Cuando llegó el amor ni siquiera en la apariencia
de un ángel joven olvidé mi punto y me incendié, amarillo
un corazón fucsia.
Ahí olvidé olvidar, desnuda como una rosa simple.

5

Luego me quité la especie, para ver si estaba vacía
para ver si me atrevía, la anemia me atreví.
Los otros miraron cómo estaba, que ya no quedaba
nada de mí, ¿acaso debía quedar algo de mí o algo?

6

Igual enseguida pude vivir menos bien, no hay
que quitarse lo que casi no prende
volver al molde estaba fuera de forma.

Sasja Janssen (Venlo, Holanda, 1968), revista Het Liegend Konijn, febrero 2013
Versión de Diego Puls


Species

1

Ik werd uit een punt geboren op een ochtend negen uur
de eerst denkbare ochtend omdat hij niet uit de nacht
kwam, hij kleurde van hardfuchsia tot zwavelgeel
dat weet ik nog.
De juiste, juist in scherpte en in volume door iemand
met een 9H in haar hand gezet, kort even genageld
ze noemden haar God behalve ik.
Een gruwelijk eerst, maar ik hield er eindelijk mee op 
niemand te zijn.

2

Ik droeg een geboortehemd dat ook een doodshemd zou zijn
dat kan niet, toch is het zo.
Niet ver van hier werd ik ooit weer een punt, de enige
wel een zwakkere, misschien met een 6B gezet door diezelfde
iemand, ze kurkte me in mezelf terug, voorlopig de katoentjes
opgesloten in mijn kast.

3

Ik geloofde dat de dingen tegelijk gebeurden.
Kan zijn de species die ik moest aantrekken, kan zijn de beweging
kan zijn de vrolijkheid of waanzin of allebei, kermis in de hel.
Ik geloofde dat het sneeuwen moest, het denken eronder, en ik 
aangroeide tot mijn eigen testbeeld
verraderlijk hetzelfde zoals dat van elk ander, alles ruiste alles.

4

Ik kon meteen al heel goed leven en voorspelde wat ging komen.
Toen de liefde kwam niet eens in de verschijning 
van een jonge engel vergat ik mijn punt en vatte vlam, geel
een fuchsia hart.
Toen vergat ik het vergeten, bloot als een enkelvoudige roos. 

5

Ik trok daarna mijn species uit, om te zien of ik leeg was
om te zien of ik dat durfde, de bloedeloosheid ik durfde.
De anderen loerden naar hoe ik was, dat er niets van me
overbleef, moest er iets overblijven van mij of iets?

6

Ik kon toch meteen minder goed leven, je moet 
niet uittrekken wat bijna niet aangaat
terug de mal in was uit de vorm.

No hay comentarios.:

Publicar un comentario